Selecteer een pagina

Het begon laatst met iets stoms, iets eigenlijk heel onbenulligs, terwijl ik allemaal fruit tot moes stond te mixen in mijn keuken met de staafmixer.  Ik was lekker op dreef en vond dat ik hartstikke goed en verantwoord bezig was. Plotseling maakte de mixer het meest vreselijke geluid dat je je maar voor kunt stellen. Het was hoog, snerpend en ging als een vreselijke klagelijk gejammer door merg en been. Verschrikt trok ik de stekker uit het stopcontact, rook de stank die er vanaf kwam en kon maar een conclusie trekken: Mijn staafmixer had het loodje gelegd.

En terwijl ik daar stond met mijn half gepureerde gezonde smoothie en naar de staafmixer keek moest ik ineens heel hard huilen. En nee niet huilen met een beschaafd snikje. Ik moest gewoon keihard huilen met tranen en alles wat daarbij hoort. En na een half uur, moest ik eigenlijk nog huilen.

Normaal gesproken huil ik niet om ‘dingen’ die kapot zijn. Maar nu, nu huilde ik wel. Want deze staafmixer stond voor iets anders. Het stond voor een tijd die ik nooit, nooit meer terug zou krijgen.

Ik kreeg de mixer van mijn moeder toen Lieke een baby was en ik, als natuurlijk zeer verantwoorde moeder (ahum), zelf groente- en fruithapjes wilde maken (tot ze op een gegeven moment alleen maar potjes lustte maar misschien had dat vooral met mijn kookkunsten te maken).

Ik weet nog dat ze het aan me gaf. Ik zie ons nog zo staan, samen bezig in de keuken, naast elkaar, terwijl ze Lieke vasthield en knuffelde. Gewoon een klein maar zo mooi moment. Zijn dat vaak niet de mooiste momenten. Niet de grote maar juist de kleine momenten opgeteld die je met iemand deelde. Juist dat maakt ze groots.

En terwijl ik daar stond te huilen in de keuken en haar zo intens miste dacht ik terug. Terug aan die woensdagmiddag 28 november 2012 rond 14.10 uur. De dag dat mijn moeder overleed.

Toen ik mijn zus vroeg in die ochtend ophaalde van huis wisselden zon, regen, woeste novemberwolken en de mooiste regenbogen zich af. “Zagen jullie die regenbogen?” was het eerste wat mijn moeder zei toen we de kamer binnen stapten. Echt wel, we hadden ze allemaal gezien. Op de een of andere manier stond alles open, kwam alles zo binnen. Hoe het licht in de kamer viel, de geuren in huis, het gelach van de buurkinderen die buiten speelden en mijn moeder die daar in haar stoel zat.

Voor mijn moeder kwam de dood als een ‘verlossing’. Dat afgelopen jaar had de kanker meedogenloos haar steeds smaller wordende lichaam overgenomen en haar ondraaglijke pijn gegeven waarbij ook de artsen machteloos toe moesten kijken. Ik vond en vind die kanker maar een godsgruwelijke, vreselijke, meedogenloze klootzak. Ik zag wat het met mijn moeders eens zo sterke lijf had gedaan als ik haar douchte. Hoe mensonterend wreed.

De artsen probeerden van alles tegen de pijn te doen. Ik weet nog dat ik met mijn ouders naar het UMCG ging en na afloop daar bij de apotheek stond te wachten op de cannabis die als een van de laatste ‘redmiddelen’ zou worden ingezet. “Nou ben ik jouw dealer mama”, zei ik.

Thuis moesten we er thee van zetten hadden ze gezegd. Braaf volgde ik de instructies, pakte een blokje uit het witte potje en goot er kokend water op. Het volgende moment rook het hele huis van mijn ouders naar een koffieshop. “We kunnen ook een handeltje gaan beginnen,” zei ik tegen mijn moeder.

Ik dacht aan jaren geleden, toen een van mijn broers een wietplant in huis had. Hij had een paar blaadjes van de plant geplukt, gedroogd en die in de fik gestoken net op het moment dat mijn ouders thuiskwamen. Ik zat boven bij mijn broer en die enorm stinkende, brandende blaadjes en hoor mijn moeder nog zeggen: “Wat is dat voor vreemde geur in huis Cor, weet jij dat? Het is écht een héle, hele rare geur.”

De thee kon mijn moeder niet meer drinken, haar maag hield niets meer binnen. Het potje cannabis leverde ik een tijd later, samen met allerlei andere medicijnen in bij de apotheek. Achteraf heb ik vaak gezegd:” Ik had gewoon spacecake moeten maken, dan had ze nog iets lekkers geproefd.

“Ben je bang om te gaan mama?” vroeg ik haar in die laatste dagen. “Nee, zei ze: “Het is net als je op reis gaat, dan ben je ook een beetje nerveus maar niet bang.”

De ‘angst’ waarvan ik dacht dat zij die toch moest voelen was mijn eigen angst. Ik was er nog helemaal niet klaar voor om haar te laten gaan. Maar mijn lieve, wijze papa sprak de woorden die denk ik het ultieme, onzelfzuchtige houden van vertegenwoordigen: “Iemand waar je zo van houdt en die zo lijdt, die gun je de verlossing van de dood. Het zou heel egoïstisch zijn om ze nog langer bij je te willen houden omdat je ze niet wil missen.”

Op 28 november 2012 rond een 14.10 uur begon mijn moeder aan haar reis. De reis waarvoor ze niet bang was, hoogstens een beetje nerveus. Haar laatste woorden waren: “Wat ben ik dankbaar dat dit mag.”

Rouwen is iets wat je allemaal op je eigen manier doet. Er is geen draaiboek voor rouw. Ik hoor en lees soms de meest verdrietige verhalen over families die, juist in zo’n intens emotionele periode, elkaar de tent uitvechten. Wat ben ik blij dat wij, hoe verschillend wij ook zijn, hoe verschillend wij ook denken, hoe verschillend wij ook rouwen, dit wel goed met elkaar hebben gedaan.

Ik schreef ze op, die laatste mooie, intens verdrietige en ook soms enorm grappige momenten met elkaar. Ik schreef ze op om niet te vergeten. Want soms ben ik zo bang dat ik ze vergeet. Net zoals ik soms even niet meer weet hoe haar stem klonk, hoe ze rook, lachte of hoe haar hand voelde als ik die vasthield.

Het is bijna acht jaar geleden dat ze overleed, onze mama. En ons leven ging verder. Gelukkig, dat moet ook, ze zou niet anders gewild hebben. Ons leven ging verder met prachtig mooie en ook verdrietige momenten en met steeds meer herinneringen zonder haar die ik zo graag met haar had willen delen.  Soms fiets ik door Drachten en denk: “Goh mama, je weet helemaal niet dat dit gebouw er nu staat”. Soms, wanneer ik over Vlieland fiets denk ik aan de fantastische zomers met mijn ouders die we daar hadden. Of kijk ik naar mijn kinderen, mijn neefjes en nichtjes en dan denk ik: “wat zou ze waanzinnig trots zijn op deze kinderen en wat jammer dat zij hun oma al zo vroeg moesten missen”.  Maar ook dankbaar dat ze haar hebben mogen kennen, hoe jong ze ook waren. En heel, heel dankbaar dat ik 36 jaar lang een liefdevolle moeder mocht hebben. Niet iedereen heeft dat geluk. Ik besef dat mijn rouwen anders rouwen is dan een ouder wiens ergste nachtmerrie waarheid wordt door het verlies van zijn of haar kind. Dat mijn rouwen anders is dan een kind dat veel te vroeg zijn ouder moet verliezen, de partner die zijn dierbare moet laten gaan en anders dan het rouwen om je oma die 103 werd. Elk rouwen is anders maar elk rouwen is er en mag er zijn. En daar staat geen tijd voor wanneer het ‘maar eens over’ moet zijn. Neem je tijd om te rouwen en te voelen wat jij voelt.

Voor mij maakte de rauwe rouw plaats voor een ‘rustig’ missen. Een rustig missen….maar wel elke dag. Er gaat geen dag voorbij waarop ik niet aan mijn moeder denk en haar mis. Hoe kan dat ook, houden van stopt niet bij de dood. Vaak is het missen er gewoon een beetje op de achtergrond. Soms wil ik haar even bellen en vragen hoe zij iets zou doen. En soms, soms opeens uit het niets, terwijl er misschien een staafmixer kapot gaat is er dat enorme missen, als een grote golf die over je heen spoelt.

Want nóóit meer duurt zó verschrikkelijk lang.