Selecteer een pagina

Zo aan het eind van de dag, wanneer het begint te schemeren, nog voor het echt donker wordt loop ik graag buiten. Langzaam valt de avond, af en toe hoor je nog een vogel zingen. En terwijl ik daar loop zie ik hoe de lichtjes in de huizen aangaan. Het is dat moment dat de gordijnen nog niet dichtgeschoven zijn. Het is dat moment dat ik op een of andere manier heel kort, zonder in te willen breken, een glimp opvang van allemaal kleine wereldjes in die veel grotere buitenwereld.

Ik heb dat altijd een magisch moment gevonden. Als ik vroeger in de bus terug naar huis zat aan het eind van mijn schooldag en langs de huizen reed waar al die lichtjes brandden dan vroeg ik me af wie ze waren. Wie waren die mensen die daar in de huizen woonden? Wat dachten ze? Waren ze gelukkig of kenden ze veel verdriet? Hadden ze dromen, angsten of misschien grote geheimen? Waren ze blij met het leven dat ze leidden? voelden ze zich veilig in dat huis met muren die als sterke armen hun wereld beschermden tegen kou, regen en hopelijk ongenode gasten? En, bedacht ik me, zouden zij misschien net als ik zich afvragen wie al die mensen waren die in die andere huizen woonden?

Het wordt nu echt donker. De mensen hebben gegeten en ik zie sommigen bij elkaar zitten op de bank. De tv staat aan. Ik zie ze lachen om iets wat daar wordt gezegd. Ik denk aan vroeger, aan het gezin waarin ik opgroeide en zie ons nog zitten met elkaar in de woonkamer voor de tv.  Mijn broers en zus op de bank, mijn vader die fruit voor ons klaarmaakte en ik op de grond voor de kachel met mijn hoofd tegen mijn moeder haar been. Herinneringen die zo kostbaar zijn.

Ik vraag me af of de oudere vrouw, die ik daar elke avond alleen zie zitten met haar bordje op schoot voor de televisie, ook mooie herinneringen heeft of dat ze zich nu vooral eenzaam voelt. Zouden de stemmen op de tv de enige stemmen zijn die ze vandaag of misschien wel deze week heeft gehoord? Ik hoop het niet. Ik hoop dat ze omringd wordt door mensen die van haar houden. Ik hoop dat na het eten de telefoon gaat en haar wordt gevraagd hoe het met haar gaat en hoe haar dag was.

In de verte blaft een hond. ‘We zijn bijna thuis’, zeg ik tegen mijn hond die totaal niet op me let. Hij heeft het veel te druk en snuffelt vrolijk verder. Nog een snelle blik werp ik naar het huis waar ik altijd heel kort even naar binnenkijk in de avond. Ik zie ze samen zitten, allebei in een aparte stoel maar dicht naast elkaar. Elke avond weer. Het huis straalt warmte uit. Ik zie hoe hij zijn grijze hoofd liefdevol naar haar buigt, haar een kopje met wat te drinken geeft en naar haar lacht. Ze lacht terug…. Ik draai mijn hoofd weg met een brok in mijn keel. Dit is hun huis, hun wereld waar ik niet zomaar in mag breken.

De hond trekt me langzaam mee, hij weet de weg en we lopen onze straat in. Gewoon een straat in een gewoon dorp. Een minuscuul klein stipje op de wereldbol. Ik kijk omhoog. Langzaam komen de sterren tevoorschijn. Vanuit de lucht kun je nu al die lichtjes hier beneden zien. Miljoenen lichtjes van miljoenen huizen waar mensen wonen die allemaal hun dromen hebben. Huizen waar veel geluk te vinden is, huizen waar wordt gefeest of geruzied, veilige huizen en huizen met veel verdriet.

En daar, ergens tussen al die huizen met al die mensen, tussen al die kleine wereldjes in die hele grote buitenwereld……… vind je soms een huis waar álle liefde ’s avonds samenkomt in een kopje warme thee en twee hoofden die naar elkaar buigen.