Selecteer een pagina

Op een warme zomerdag stond ik in de rij voor de kassa bij de supermarkt één van mijn grootste specialiteiten uit te oefenen: ‘Gewoon wat voor me uit staren.’ Terwijl ik daar ‘gewoon wat voor me uit staarde’ en ergens ver boven die Vlielander supermarkt zweefde merkte ik plotseling achter me lichtelijke irritatie en wat gemompel. Er was een gat van meer dan 1,5 meter tussen mij en mijn voorganger ontstaan en de paniek was bijna voelbaar in dat smalle gangpad achter mij. Terwijl ik een “Oeh sorry” riep en mijn winkelwagentje een duw gaf, die op een centimeter na bijna de billen van de meneer voor mij raakte terwijl hij net zijn flesje wijn op de band neerlegde, viel mijn oog op een stuk gember dat onder de band lag. Ik raapte het op van de vloer en vroeg de meneer, die inmiddels stond te pinnen, of hij dit had laten vallen. Hij keek een beetje meewarig naar het stronkje gember en schudde zijn hoofd. Snel vertrok hij met zijn Merlot en zo lag het eenzame stukje gember nog steeds in mijn hand. ‘Iemand heeft dit verloren’ zei ik, meer tegen mezelf dan tegen wie dan ook. Het leek niemand écht te boeien en terwijl ik op het punt stond om het dan maar aan de kassière te geven, bekeek ik het eens goed. Plotseling vond ik het zo’n mooi, zo’n perféct stukje gember en ook zo zielig dat hij daar maar een beetje onder die lopende band op de vloer had gelegen. Er zat niets anders op: deze gember móest mee naar huis. En zo verliet ik, met de gember in mijn tas, de winkel terwijl opgeluchte vakantiegangers snel hun boodschappen op de band legden.

Antropomorfisme, an-tro-po-mor-fisme. Sommige woorden kan ik blijven herhalen in mijn hoofd en zeg ik het liefst minstens tien keer hardop. Antropomorfisme is volgens Wikipedia: het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens (dieren, objecten, goden). En eigenlijk… doen we het (bijna) allemaal. Oké, oké de een misschien iets meer dan de ander maar we doen het. We zeggen dat onze kat een diva is, onze hond een macho (lekker stereotiep), geven onze auto een naam én een klopje op de motorkap. In de reclamewereld zijn er grote pratende M&M’s die vanuit een kastje in een schaal moeten springen. Maar ook in de mooiste boeken kom je antropomorfisme tegen: Alice in Wonderland, Lord of the Rings, Winnie de Pooh, Disney zit er vol mee. Én als ik sommige wetenschappers mag geloven, zoals gedragswetenschapper Nicholas Epley is er niks kinderachtigs of doms aan maar is het een reflectie van het grote vermogen van onze hersenen en een teken van sociale intelligentie. (Bron: HP de Tijd).

De gember lag inmiddels thuis voor me op tafel, ik zag pootjes, een snoetje en kleine snorharen. Het leek een soort nijlpaard en ik vond hem het meest schattige stukje gember wat ik ooit tegen was gekomen. Terwijl ik dit gemberpaardje bejubelde en een naam voor hem wilde bedenken, keken mijn huisgenoten mij meewarig aan en vertelden me dat hier behandelingen en pilletjes voor uitgevonden waren. Ik kon gewoon maar niet begrijpen dat zij niet zagen hoe mooi en hoe perfect hij was. En terwijl ik daar zat, dacht ik aan het verhaal van mijn ‘Lispeltuut’. Hoe ik als klein meisje totaal in de ban van Pluk van de Petteflet was (over antropomorfisme gesproken) en op een dag een blauw dopje op straat vond. Wanneer ik erop terugkijk denk ik dat het gewoon een dopje van een kitspuit was. Een doodgewoon, simpel dopje maar dát dopje, dat daar zo eenzaam op de natte stoep lag, werd mijn Lispeltuut. Geen Vlielanderschelp kon daar tegenop. Overal waar ik heen ging nam ik het mee. Wanneer ik bang was klemde ik de Lispeltuut vast in mijn hand en leek het opeens ietsje minder spannend. Ik vertelde hele verhalen en al mijn zorgen aan hem en natuurlijk antwoordde hij lispelend de mooiste verhalen en meest wijze raad terug. Lispeltuut was mijn trouwe vriend, mooi, lief en altijd in de buurt. Hoe het ineens stopte tussen de Lispeltuut en mij weet ik niet meer. Misschien omdat ik ouder werd en misschien omdat ik besefte dat andere kinderen dit niet deden en ik ook ‘normaal’ moest zijn. Hoe dan ook, het stopte. Heel veel jaren later, toen ik aan het opruimen was in het huis van mijn ouders, vond ik hem terug, veilig opgeborgen in een doosje, nog steeds vol met de verhalen en avonturen die we samen hadden beleefd.

Mijn gedachten gingen verder en ik dacht aan de sneeuwpoppenfamilies die ik maakte toen de winters, in mijn beleving, elk jaar gevuld waren met sneeuw en ijs, Hoe ik ze aankleedde, namen gaf, een leven voor ze bedacht en hoe verdrietig ik was als het ging dooien. Stiekem pakte ik de twee kleinste sneeuwpopjes en stopte ze in de vriezer. Mijn moeder, die natuurlijk die sneeuwpopje terugvond in de vriezer, liet ze zitten zodat ik steeds even bij ze kon kijken. Tot ik op een dag aangaf dat het tijd was en dat ik eraan toe was om afscheid van ze te nemen. Hoe mooi is het dat mijn moeder me snapte en me nooit uitlachte. Ik dacht aan de knuffels waar ik tot op de dag van vandaag nog steeds niet tegen kan als er wreed mee omgegaan wordt, de kapotte barbies die niet weg mochten en juist het meest gelukkige leven gingen leiden en met de knapste Ken trouwden en mijn trouwe auto Bessie met wie ik prachtige avonturen heb beleefd en waar ik écht om moest huilen toen ze wegging.

Afgelopen kerst hield ik een poll op Instagram. Ik had namelijk boter gekocht in de vorm van een kerstman en hoewel ik echt probeerde om ‘normaal’ te doen en het op tafel zette, ik kon geen mes in die boter zetten, laat staan er een hap van eten. Ik vroeg me af of ik écht de enige was die dit had maar wat bleek: 64 % van de mensen die de poll invulden herkende dit. Sterker nog, ik kreeg berichten van mensen die me vertelden dat ze nooit kaarsjes branden als ze de vorm van een dier, poppetje of andere mooie vorm hebben, veel te zielig. Mensen die vertelden dat ze geen fototaart bestellen omdat het ze een gevoel geeft dat ze hun kind ‘opeten’. Er waren mensen die vertelden dat ze altijd even de knuffels van hun kinderen mooi en lief neerleggen of toedekken en mensen die zich, net als ik, elk jaar schuldig voelen bij die omgehakte kerstboom die daarna weer afgedankt wordt. Ik ben niet alleen, dacht ik, we zijn met heel veel. En diegene die het niet herkennen, die nu echt met opgetrokken wenkbrauwen die stukje lezen, bedenk goed: eigenlijk zijn we een prachtig evenwicht. Want zonder al dat antropomorfisme zouden de mooiste boeken en toneelstukken niet geschreven zijn, zouden de meest epische films niet gemaakt zijn en zou de wereld een heel stuk fantasie en kleur missen. Máár mensen met fronsende en opgetrokken wenkbrauwen, we hebben jullie ook hard nodig. Want dankzij jullie nuchterheid landen we af en toe ook gewoon weer even met onze voetjes op de aarde (Ik zweefde anders al ergens heel ver boven de Noordzee) en dat is wel zo gezond, handig én (hoewel ik het een vreselijk woord vind) praktisch.

Je snapt natuurlijk wel dat ‘mijn’ gemberpaardje nooit in de thee is beland en ook niet in een of ander gerecht. Hij bleef me gezelschap houden in de keuken. Soms pakte ik hem even op en zei tegen hem hoe schattig hij was. Op een dag kwamen er groene puntjes aan en veranderde hij van gembernijlpaard in een gemberneushoorntje. Ik bedacht hoe leuk het zou zijn als er babygember zou komen. Maar hierin miste ik toch écht nog wat groene vingers. Óf misschien, misschien was ‘mijn gember’ gewoon tevreden met hoe zijn leven was geweest en hoefde dat nageslacht voor hem niet zo. Hoe dan ook, er kwamen geen baby’s en ik zag hoe oud hij werd. Nog één keer bedankte ik hem en wenste hem een goeie reis. En terwijl hij steeds sneller verouderde verdween hij langzaam, heel langzaam in de aarde.